Een verhaal over de gevolgen van niet aangeboren hersenletsel (NAH) en de gevolgen daarvan.

Mijn naam is Jan Gerard Boomsma en ik woon in het mooie Drentse Assen. Op driejarige leeftijd ben ik geschept door een motorfiets, door welk ongeval mijn toen nog jonge leven zou zijn getekend. Uiteraard kon ik, gezien mijn nog maar pas begonnen leven, (nog) niet bevroeden welke gevolgen dit voor anderen en mij persoonlijk zou hebben. Van mijn ouders hoorde ik op latere leeftijd dat ik een ‘ander ‘ kind was geworden. Na 17 weken (plat), in een donker kamertje thuis te hebben gelegen, moest ik op vierjarige leeftijd opnieuw leren lopen en praten. Aangezien er destijds bijna geen, dan wel minder kennis, op medisch en onderwijskundig gebied omtrent de gevolgen van hersenletsel was ten opzichte van nu, moesten mijn ouders en indirect ik het doen met de prognose dat de kans bestond ‘een vallende ziekte ‘ te krijgen en dat ik waarschijnlijk geen professor zou kunnen worden… Deze prognose werd mijn ouders gegeven in 1962 toen ik plusminus zeven jaar was en volgens mijn ouders en de rest van mijn omgeving een zeer druk kind. Het kleuter- en lager onderwijs kenmerkten zich door onbegrepen gedrag, concentratieverlies en onhandelbaarheid ten opzichte van juffen en later meesters. Waardoor de rapportcijfers, indachtig de prognose van de medici inderdaad, geen aanleiding gaven te twijfelen aan de voorspelling van ome dokter dat ik een doctorale studie zou kunnen aanvangen. Op ongeveer twaalfjarige leeftijd werd ik mezelf langzaam bewust van mijn ‘anders ‘ zijn ten opzichte van leeftijdsgenoten. Qua motoriek was ik onhandig, had problemen met het vast houden van aandacht (wat door de leerkrachten aandachtig werd aanschouwd), kon totaal ontremd zijn, was impulsief en dus onhandelbaar. Tezamen met het feit dat ik ’s nachts tot mijn elfde jaar de plas niet bemerkte en daardoor niet uit kon logeren bij vrienden ontwikkelde zich bij mij rond deze leeftijd een nogal negatief zelfbeeld. Dit veroorzaakte driftbuien en onmacht, doordat ik niet om kon gaan met mijn beperkingen (welke niemand zag). Het schoolkeuzegesprek wat mijn ouders kregen, liep uiteen van Individueel Technisch Onderwijs (ITO), tot MULO. Waarna de keuze gemaakt werd mij op een reguliere technische school (Ambachtschool) verder te laten bekwamen. Hier kon ik twee momenten per dag meekomen met mijn klasgenoten. Naar en van school op de fiets (is daar mijn liefde voor het fietsen ontstaan?). De onderwijsresultaten vielen dermate op, dat ik na tien maanden voortgezet onderwijs door de leerkrachten op veertienjarige leeftijd (Sans Laude!) werd heengezonden van de leerfabriek. Het was in die levensfase dat ik me bewust werd dat ik ‘anders’ was. De vele prikkels die bij me binnenkwamen, de eisen die de omgeving en de maatschappij me stelden, ik kon er niet mee omgaan. Brachten me (toen al) in een bepaald isolement. Alle door mij niet begrepen gedachten veroorzaakten emoties, waar ik vervolgens niets mee kon. Zorgden voor verwarring bij mij en de ander. Ik was ‘anders’, maar wist niet hoe… waarom!. Ik ontwikkelde strategieën mezelf naast die ander te plaatsen. Een nieuwe fase in mijn leven nam een aanvang. Ik ging mezelf overvragen, overschreeuwen. Voelde me aangespoord, liet me ‘kicken’ door de mij door de omgeving toegevoegde, ongevraagde kwalificaties – nietsnut, met jou wordt het nooit wat – beslissingen te nemen. Onbeheersbaar, impulsief en vaak met desastreuze gevolgen voor mij en anderen. Nadien ontstond bij mij het beeld van de olifant die vraagt wie die porselijnkast daar dan ook neer zet. Ja, nadien. De impact van mijn denken en doen, de gevolgen voor hen die mij lief hebben en die ik lief heb, de empathie en daarbij het verdriet, kwamen op momenten achteraf. In gedwongen, doch zelfverkozen eenzaamheid. De twaalf ambachten bleven onopgemerkt, de dertien ongelukken daarentegen zorgden voor naamsbekendheid (waarvan later meer in mijn boek).
Mijn vechtlust, mijn fysieke krachten, hebben mij in staat gesteld posities te verwerven die niet synchroon liepen met mijn handelingsbekwaamheid. Met als resultaat dat ik me voelde me als een koorddanser op grote hoogte, dit echter zonder het niet onbelangrijke evenwichtsgereedschap. In 1998 belandde ik als in een vrije val in een zware depressie (ik kan het woord niet horen!). Als tweeënveertigjarige was ik een jaar daarvoor aangenomen als bewaarder/portier in een gevangenis. In lange acht uurs diensten zat ik naar panelen met tientallen knipperende lampjes te staren in een ruimte waar evenzovele telefoontjes binnen kwamen en piepjes en belletjes aangaven waar welke deur geopend moest worden. Door mij te bedienen via schakelpanelen. Volstrekt ‘leeg en doof’ kwam ik thuis, niet meer in staat om helder te denken. Na een half jaar thuis te zijn geweest kwam ik, via re-integratie weer bij mijn werkgever terug. En tenslotte in 2007 volledig afgebrand, gedeeltelijk afgekeurd door het UWV en werd ontslagen door mijn werkgever. Niemand, ook ik zelf niet wist wat mij mankeerde. Pas in 2013 kwam ik via het maatschappelijk werk in contact met NAH lotgenoten. En ik moet zeggen, er ging een wereld voor me open. Heel mijn leven en alles wat er speelde en gespeeld had bleek zo herkenbaar ineens. Het kreeg een gezicht. Ik werd onderzocht en daarna behandeld in Beatrixoord UMCG te Haren. Hier kon men mij handvatten en richtpuntjes geven inzicht in mezelf en het doen en laten van mezelf te krijgen. Op dit moment heb ik begeleiding van ‘De Noorderbrug’. Deze instelling heeft een brede expertise op NAH en de gevolgen daarvan.