Met fris elan, krachtig en nog jong, begint zijn levensreis. Zonder belemmeringen stort hij naar beneden. De eerste krommingen worden met gemak genomen. Steeds maar verder gaat het. ´t lijkt geen moeite te kosten. Hij heeft zich inmiddels ontwikkeld, heeft spierballen gekregen. De eerste hindernissen komen op zijn weg. Versteende hobbels proberen hem zijn weg verder te beletten. Maar hij is niet te stoppen en verzamelt al zijn krachten. Wild schuimend, kolkend van levenslust laat hij al wat hem tegen wil houden met speels gemak achter zich. Overal waar hij komt boezemt hij ontzag in. Mensen proberen hem in te dammen, zien gevaar. Maar of hij wil zeggen “geef me de ruimte, toe laat me maar” trekt hij verder. Hij ziet heuvels en kronkelt zich door dalen. Hij draagt mensen en helpt hen stroomop. Hij wordt wat rustiger op zijn reis door ’t leven. Maakt vertakkingen. En zie, daar heel in de verte lonkt de ruimte. ’t lijkt hier ook vlakker. Kost minder moeite. Hij laat los wat hij op zijn reis heeft meegenomen. Versteende souvenirs en boomstronken uit zijn verleden, zijn schouders zijn moe van ’t dragen en ’t hoeft niet meer zo zwaar. Nu, in ’t vlakke land, wil hij zonder moeite voort. Heel soms, maar dat is vaak maar even, bolt hij nog wel eens zijn torso. Neemt een loopje met zijn loop, zoekt de ruimte en schuurt langs opgeworpen dijken. Hem is van alles toegeworpen. Er is over hem gezongen. Maar de mooiste noten zijn van hem, ’t zijn de laatste. Alles wat men hem nu nog geeft, neemt hij mee. Laat zich stromen naar de zee.
Ik vond de Rijn best mooi…
© J.G.Boomsma