Gisterochtend om kwart over acht nam ik plaats op het zadel. Meestal rij ik doelloos, want dat geeft druk in de kop. Maar de ritjes naar ’t Groninger land zijn hier een uitzondering op. Mooi is dat altijd. Lekker vroeg op weg om sommige broers en zussies en mien mamme weer even te zien. In de tas: anderhalve liter water, vier boterhammen met kaas, een gekookt ei. In de binnenzak, Nico en Tine, maar die moeten niet zemelen. Mogen al lang blij zijn dat ze mee gaan. Ze roken me te veel. Onplezierig stel wat zich aan mij opdringt . De gebruikelijke route nemend, viel me opnieuw geklapper bij de voorvork op. Al enige weken hoorde ik dat hinderlijke geluid, maar kon steeds niet ontdekken wat het euvel was. Piepjes, kraakjes en rammeltjes werken op mijn zenuwen. ’t hoort niet zo en het voelt onheilspellend voor me. Bij het mooie Paterswolde ga ik vaak even een kleine boodschap doen, zo niet vanochtend. Kleine Jampie hield zich rustig, dus besloot ik de ouwe eik rechts te laten staan en door te rijden. In het centrum van Groningen, afremmend voor een verkeerslicht schrok ik. Het was of het voorwiel niet gesloten tussen het vorkje zat, er zat speling in. Omdat ik geen gereedschappenkar, stethoscoop en andere revisiesets meesleep op mijn ritjes, was een schaapachtige blik richting voorwiel het enige punt van aandacht. Bij het sein “groen” zette ik daarom maar weer flink aan. Met een scherpe inhaalmanoeuvre passeerde ik een elektrisch ondersteund ros en wilde nu toch liefst zo snel mogelijk bij zussie zijn. Daar aangekomen verwijderde ik allereerst de afdekkapjes van de wielmoeren. Toen werd me duidelijk dat ik de afgelopen weken een engeltje op mijn schouders moet hebben gehad. Beide wielmoeren zaten los! Dat had wel eens nare gevolgen kunnen hebben. Als de duvel draaide ik de beide dingen weer vast met een handig stukkie multitool van Zuslief, terwijl de engeltjes lieflijk vanaf mijn schouder toekeken naar mijn technische ingrepen. Duizendmaal dank gevleugelde schoonheden! Opgewarmd en mijn suikerbuik gevuld met heerlijke speculaas ving ik de huisreis weer aan. Terug tegen de wind in. Ik geef de voorkeur aan wind tegen op het heen gedeelte. Nu had ik krachtje vijf tegen en ook nog eens venijnig koud. Zeker de eerste kilometers. Maar goed, fietsen is mijn medicijn zeg ik dikwijls, dus aan ’t infuus met die handel. Trappen Jampie! ’t geeft me om deze tijd van het altijd warme gevoelens van binnen trouwens, donkere luchten die laag over de weilanden hangen en de wetenschap van korte dagen, met mijzelf als eenzame passant daar tussen licht en donker fietsend. Niet gehinderd door storende dingen van buitenaf herbeleef ik de warmte van dierbaren en denk daaraan. Ook de gedachte dat er “meer” is tussen hemel en aarde (cliché, ik weet het). Uit welk hokje kwamen de naar mij toegezonden engeltjes? Het maakt me even niet uit, ze zijn er. D’r komt een mooie naam voor de nieuwe fietse in mijn kop. Vannacht, warm onder de dekentjes, hoorde ik de wind door mijn kop gaan. Ik zag iemand zwoegen, struikelen en weer opstaan, ‘k riep een dankgebedje aan. U allen een gezond en goed weekend. Tot gauw!
©J.G. Boomsma