Voor mij op tafel staan drie bruine aardewerken kruiken, als relikwieën uit een mooi verleden. Op een daarvan prijkt pontificaal een plastic kerstmannetje. Klein, nep, niet overheersend, maar voor mij zo aanwezig. ’t zorgt voor weemoedigheid. Is aangeraakt door handen die teruggetrokken zijn. Op de voorgrond staat een ontbijtbordje wat ik in een artistieke bevlieging in brons heb gespoten. Heb er zorgvuldig vier appels op gedrapeerd. Tussen twee machtig mooie muzikale meesterwerkjes door gecreëerd. Toen het plaatje gereed was onderwierp ik het aan een kritische blik en zij tegen mezelf “stil even”. De muziek, afgespeeld tijdens de ‘making of’, vult opnieuw de kamer. Mien buusdoek op schoot, want het ontroerd zo. Zouden mijn handen kunnen maken wat zich in mijn kop afspeelt aan alle gedachten, het Panorama Mesdag zou verbleken tot een prentje van postzegelformaat. Maar ik kan dat niet. Anderen kunnen dat. De een met verf, weer anderen toveren met de camera, zoals ook Zuslief dat kan. Het oog van de mens, kan toveren met de lens, zak maar zeggen. Wanneer ik al dat moois zie lijkt het of mijn ogen in de compositie zijn verstopt, voor niemand zichtbaar. Geregisseerd en gecomponeerd voor mij. Ik kijk in mijn platenkoffer, ruik aan de hoezen en geniet. Sommige hoezen zijn ware meesterwerken. Jammer dat ik de klanken op het gegroefde vinyl niet meer tot leven kan wekken. Elke hoes, iedere plaat heeft een verhaal. Tony Joe White, Jeff Beck Group, BB King… allemaal mooi. Soms verwen ik mezelf met iets instrumentaals zoals nu. The Donauraum-Philharmoniker zweeft om me heen, werkjes van Strauss. ’t gaat over de Donau ook. De piccolo (de kolibrie der fluiten) laat het water langs groene oevers kabbelen, zie de zon als het ware schitteren. Dan, heel langzaam, gooit de rest van de orkestbak alle remmen los. Bezorgd kijk ik of de paukentrommelaar mijn boxen niet beschadigd. Onder begeleiding van strijkers en blazers zwelt de rivier aan tot een woest golvende stroom. Zal ik mijn zwemvest aantrekken? Flauwe kul natuurlijk. wordt er weer opgeruimder van, dat wel. Muziek is universeel zegt men en ik ben het er roerend mee eens. Als elfjarig jong mens zat ik met de piston een hymne te blazen op mijn slaapkamertje. Abide with Me. Kerkelijk. Buren enige deuren verwijderd van dat muzikale fraais, deden een complimenteuze duit in het zakje. Lieve mensen, niet kerkelijk. Tekst geeft invulling, is persoonlijk. Klanken klinken zuiver, geven een eigen lading. De schotse doedelzakspeler, te midden van dood en verderf op de stranden van Normandië, gaf moed, wellicht berusting. De stervende man die na een lang leven nog een keer zijn lievelingsmuziek wilde horen, voor hij ging hemelen. Tis zo persoonlijk. Muziek geeft hoop, geeft uiting aan liefde, brengt rust, roept herinneringen op. Inspireert. ’t vult mijn eenzaamheid op, verdrijft het soms of geeft uiting aan. Maak het beeldend voor mezelf. Ben ik zelf muzikaal? Niet in praktiserende zin, ‘k rommel wat op mijn mondharmonica en speelde vroeger Piston, Bugel en Trompet, maar werd gelukkig niet ontdekt. Laat me maar lekker, dacht ik toen al. Maar zou dolgraag zo veel mogelijk instrumenten willen bespelen. Dirigent zijn van mijn eigen orkest. Geen valse noten. Een partijtje mee blazen in de symfonie van ’t leven. Met vochtige ogen kijk ik naar het stilleven voor me…tis mooi.
©J.G. Boomsma