De slaap wilde niet komen. Al vroeg uit de veren gegaan, fietste ik om kwart over zeven de stad uit. Bij het passeren van de weinige auto´s wilde ik eigenlijk dat het maar wat lichter werd. Nog vijfhonderd meter en dan het onverlichte fietspaadje naar Baggelhuizen op. Nu uitkijken bij de driesprong. “Mijn” paddenstoeltje van de ANWB leek kleiner door opgewaaid blad, maar ’t stond er nog mooi. Gebruikte hem als mijn eigen stoeltje, zoals in het verleden zo vaak gedaan. Koud en nat iets draaien en aansteken, wat rook als een sigaret, diep inhaleren en de nicotine zijn rustgevende werk voelen doen in m’n kop. Hier, tussen de natgrijze beukenstammen hoorde ik mijn eigen lach en de woeste, maar speelse grommen. ’t kost me geen moeite kreupelhout en stammetjes te vinden, die liggen hier genoeg. Hout blijft jaren goed. ergens hier dichtbij moet nog wel eentje liggen die zij in haar bek had. Denk ik. De tranen over mijn wangen zijn warmer dan de ijskoude druppels die uit de sparren vallen. Dat voelt goed. Draai me abrupt om en loop tien stappen naar de bosrand. Gemeten vanuit hetzelfde goede gevoel, feilloos het monumentje vinden. Het maakt me niet uit wat anderen denken, maar zij was mijn alles. Waarom.. waarom zij.. waarom zo.. waarom ik.. waarom niet meer..? Mijn schreeuw toen van ik kan je niet missen, is zo waar gebleken. Ik zei nogmaals, maar nu zachter “tot de volgende keer schat” en kuste de blaadjes. Op mien fietse verder het bos in, even een ommetje nog. Even traantjes drogen. Even trappen. Even doorgaan. De boer aan ’t eind van het bos moi groeten en op huus an. ’t werd alweer licht…
©J.G. Boomsma